De theorie behorend bij deze bijeenkomst ging over de theorie van Parsons. Deze theorie beschrijft vijf fasen waarin beeldend beschouwen zich ontwikkelt. Parsons beschrijft dat in elke ontwikkelingsfase een essentieel andere kijk op beelden ('beeldbeschouwing') tot stand komt. Maar, in elke opvolgende fase zijn de voorafgaande fasen geïntegreerd. Volgens Parsons worden alle fasen doorlopen en de ontwikkeling loopt parallel met de intellectuele ontwikkeling; het perspectief van waaruit men oordeelt, wordt namelijk steeds breder en ontwikkelt zich van egocentrisch, naar maatschappelijk bepaald en tenslotte naar een universeel standpunt. De ontwikkelingsfasen kunnen beschouwd worden als 'het kijken door verschillende brillen'.
Fase 1: favoritisme (verplichte literatuur: associatie).
Een beeld wordt 'mooi' of 'leuk' gevonden wanneer het aansluit bij de belevingswereld van kinderen. De beschouwer maakt associaties met het dagelijks eigen leven. "Vertel maar wat je ziet" kan een geschikte startvraag zijn. De meeste kleuters verkeren in deze fase.
Fase 2: ambachtelijke fase (verplichte literatuur: voorstelling).
Fase 2a: schematisch realisme. Kinderen in deze fase slagen er in hun aandacht langer bij een beeld te houden. Het kind is in staat om (abstracte) hoofdkenmerken te herkennen en/of te benoemen, zelfs in een abstract kunstwerk. Een beeld is 'mooi' of 'leuk' als de hoofdkenmerken van het onderwerp te zien en te herkennen zijn.
Fase 2b: fotografisch realisme. Kinderen zijn meer gericht op details en herkennen meer dan enkel basisvormen. Nog steeds is langere aandacht mogelijk, waardoor het kind verbanden ontdekt in het beeld. Kinderen in deze fase vinden een beeld 'mooi' of 'leuk' wanneer het lijkt op de werkelijkheid en wanneer het natuurgetrouw is; het beeld moet iets voorstellen. Kinderen in deze fase zijn er van overtuigd dat hun mening of beleving de mening of beleving van iedereen is.
Tijdens de basisschool verkeren de meeste kinderen in deze fase.
Fase 3: expressiviteit.
In deze fase accepteren kinderen dat het beeld niet meer volledig natuurgetrouw is: de geabstraheerde werkelijkheid wordt geaccepteerd. Kinderen kunnen zich inleven in een beeld en vinden een beeld 'goed' wanneer de maker er een bepaald gevoel in heeft geplaatst. Ten behoeve van expressie wordt het beeld soms abstract weergegeven; kinderen in deze fase waarderen dat. Bovendien begrijpen kinderen op deze leeftijd dat niet iedereen dezelfde mening deelt en zij gaan hierover met elkaar in gesprek. Tijdens deze fase zijn kinderen dus gericht op de (emotionele) betekenis van een beeld.
Tijdens de hogere klassen in het basisonderwijs en de laagste klassen in het middelbaar onderwijs verkeren kinderen in deze fase.
Fase 4: formalisme (verplichte literatuur: leerbaar).
Tijdens deze fase is het kind gericht op de formele kwaliteiten (de stijl) van het beeld: het kind is gericht op beeldaspecten en het begrijpt dat het gebruik hiervan betekenis heeft. Kinderen zijn tijdens deze fase leerbaar: zij zijn nieuwsgierig naar de betekenis van een (abstract) beeld en willen graag leren welke betekenis er achter het beeld zit. Kinderen ervaren de beleving van het beeld en bespreken dit met anderen, waardoor het beeld een sociale functie krijgt.
Fase 5: open mind (verplichte literatuur: eigen mening).
Tijdens deze fase beseft men dat de betekenis van een beeld afhangt van de context van de maker (in welke tijd is het gemaakt?) én de beschouwer (in welke tijd wordt het beeld beschouwd?). Analyse vindt plaats vanuit een bredere, maatschappelijke context en het krijgt een meer sociaal, intellectueel en moreel karakter. Er is veel kennis nodig voordat men in deze fase belandt. Een beeld beïnvloedt de kijker en de kijker vormt hierdoor een éigen oordeel (afhankelijk van de context, etcetera). Men wil tijdens deze fase graag in gesprek met anderen om hun mening te horen.
In het eerste deel van hoofdstuk 2 uit de verplichte literatuur wordt (de productie van) de kindertekening ingedeeld naar fasen: kinderen verkeren eveneens in verschillende fasen wat productie betreft. Het tweede deel van het hoofdstuk gaat over Parsons theorie; deze informatie is bovenstaand geïntegreerd verwerkt.
Tijdens de bijeenkomst analyseerden wij het beeld 'In de wereld kwam een ziel genaamd Ida' van Ivan Albright (gemaakt in 1929/1930). Individueel dienden wij dit beeld te beschrijven en dit had tot doel te bepalen in welke fase (van Parsons theorie) ik mij bevond. Van te voren vertelde de heer Paap dat de meeste mensen blijven hangen in fase 2b of 3, en dat zij zich nooit verder ontwikkelen. Ik hield mijn hart vast - ik ben geen kunstkenner, noch een kunstfan. Nadat wij onze interpretaties hadden opgeschreven, bespraken wij ze en ik ontdekte dat ik mij in fase 3 bevindt. Gelukkig, toch nog gekomen waar de meesten zich bevinden! Dit viel mij mee. Tegelijkertijd merkte ik tijdens de nabespreking hoe lastig het correct analyseren van een beeld is en hoeveel kennis daarvoor nodig is.
Rekeninghoudend met de vijf fasen van Parsons bestaan er vijf typen vragen die men kan stellen wanneer men een beeld beschouwt met kinderen:
Fase 4: formalisme (verplichte literatuur: leerbaar).
Tijdens deze fase is het kind gericht op de formele kwaliteiten (de stijl) van het beeld: het kind is gericht op beeldaspecten en het begrijpt dat het gebruik hiervan betekenis heeft. Kinderen zijn tijdens deze fase leerbaar: zij zijn nieuwsgierig naar de betekenis van een (abstract) beeld en willen graag leren welke betekenis er achter het beeld zit. Kinderen ervaren de beleving van het beeld en bespreken dit met anderen, waardoor het beeld een sociale functie krijgt.
Fase 5: open mind (verplichte literatuur: eigen mening).
Tijdens deze fase beseft men dat de betekenis van een beeld afhangt van de context van de maker (in welke tijd is het gemaakt?) én de beschouwer (in welke tijd wordt het beeld beschouwd?). Analyse vindt plaats vanuit een bredere, maatschappelijke context en het krijgt een meer sociaal, intellectueel en moreel karakter. Er is veel kennis nodig voordat men in deze fase belandt. Een beeld beïnvloedt de kijker en de kijker vormt hierdoor een éigen oordeel (afhankelijk van de context, etcetera). Men wil tijdens deze fase graag in gesprek met anderen om hun mening te horen.
In het eerste deel van hoofdstuk 2 uit de verplichte literatuur wordt (de productie van) de kindertekening ingedeeld naar fasen: kinderen verkeren eveneens in verschillende fasen wat productie betreft. Het tweede deel van het hoofdstuk gaat over Parsons theorie; deze informatie is bovenstaand geïntegreerd verwerkt.
Tijdens de bijeenkomst analyseerden wij het beeld 'In de wereld kwam een ziel genaamd Ida' van Ivan Albright (gemaakt in 1929/1930). Individueel dienden wij dit beeld te beschrijven en dit had tot doel te bepalen in welke fase (van Parsons theorie) ik mij bevond. Van te voren vertelde de heer Paap dat de meeste mensen blijven hangen in fase 2b of 3, en dat zij zich nooit verder ontwikkelen. Ik hield mijn hart vast - ik ben geen kunstkenner, noch een kunstfan. Nadat wij onze interpretaties hadden opgeschreven, bespraken wij ze en ik ontdekte dat ik mij in fase 3 bevindt. Gelukkig, toch nog gekomen waar de meesten zich bevinden! Dit viel mij mee. Tegelijkertijd merkte ik tijdens de nabespreking hoe lastig het correct analyseren van een beeld is en hoeveel kennis daarvoor nodig is.
Rekeninghoudend met de vijf fasen van Parsons bestaan er vijf typen vragen die men kan stellen wanneer men een beeld beschouwt met kinderen:
- Startvragen. Zijn bedoeld om de leerlingen te betrekken bij het beeld en hun voorkennis te activeren. Hebben ze ooit zo'n situatie mee gemaakt? Hebben ze de film gezien? Wat weten de leerlingen er van?
- Onderzoeksvragen. Zijn gericht op details in het beeld. Gericht vragen naar wat er te zien is, bijvoorbeeld: wat heeft hij in zijn hand, hoe is zijn houding, wie heeft het gemaakt en wanneer?
- Analysevragen. Het analyseren van de hiervoor ontdekte details. Welke betekenis heeft datgene wat hij in zijn hand heeft, wat zegt het jaartal waarin het beeld gemaakt is over het beeld?
- Speculatieve vragen. Zijn er om verder over het beeld na te denken en de leerlingen eventueel een richting op te sturen. Hieronder valt ook het vragen naar het tegenovergestelde: stel dat het heel koud zou zijn, welke kleuren zouden er dan gebruikt zijn?
- Vragen die leiden tot een oordeel. Een 'samenvatting' van het voorgaande: wat betekent het beeld dus? Hoe ronden we dit af, hoe vatten we dit samen?
Het doel van het stellen van deze vragen is om kinderen betrokken te laten zijn bij het beeld en zelfstandig achter de inhoud te laten komen. Altijd dient gestart te worden met het bevragen van de hoofdkenmerken en daarna pas van details. Het is verstandig gebruik te maken van gerichte vragen, waarbij je voor jezelf duidelijk hebt welk antwoord je wilt horen. Door middel van gerichte vragen begeleid je leerlingen namelijk naar de juiste interpretatie van het beeld.
Tijdens de bijeenkomst werd ons het hier naast afgebeelde beeld getoond (enkel de tekst "She's exotic. He's chaotic." ontbrak).
Ons werd gevraagd om diverse vragen te formuleren om dit beeld met een klas te bespreken. In een groepje van vier personen gingen wij aan de slag. Wij hebben besloten dat dit beeld geschikt is om te bespreken met leerlingen uit groep 6 en hebben onze vragen op deze leeftijd afgestemd. Leerlingen uit groep 6 zullen zich vooral bevinden in ontwikkelingsfase 2. Bij het formuleren van de vragen en de verwachte antwoorden is hier rekening mee gehouden. Er worden dus geen vragen gesteld die beter passen bij latere fasen. Schuingedrukt staan de antwoorden geformuleerd waar naar toe gewerkt wordt.
Startvragen
Tijdens de bijeenkomst werd ons het hier naast afgebeelde beeld getoond (enkel de tekst "She's exotic. He's chaotic." ontbrak).
Ons werd gevraagd om diverse vragen te formuleren om dit beeld met een klas te bespreken. In een groepje van vier personen gingen wij aan de slag. Wij hebben besloten dat dit beeld geschikt is om te bespreken met leerlingen uit groep 6 en hebben onze vragen op deze leeftijd afgestemd. Leerlingen uit groep 6 zullen zich vooral bevinden in ontwikkelingsfase 2. Bij het formuleren van de vragen en de verwachte antwoorden is hier rekening mee gehouden. Er worden dus geen vragen gesteld die beter passen bij latere fasen. Schuingedrukt staan de antwoorden geformuleerd waar naar toe gewerkt wordt.
Startvragen
- Heeft iemand deze film gezien, kan iemand er iets over vertellen? Hopelijk kan iemand vertellen wat het plot is. Als niet: leerkracht vertelt plot of laat trailer zien. Dit is noodzakelijk voor correcte interpretatie van beeld.
- Wat voor dieren zijn dit? Doorvragen naar wat voor vogels.
- Over wie gaat het? Twee papegaaien zijn de hoofdpersoon.
- Zijn ze hetzelfde, voelen ze zich hetzelfde? Zijn van hetzelfde soort, maar zijn niet hetzelfde, en voelen zich ook niet hetzelfde.
- Waar speelt het verhaal zich af? In het oerwoud / de jungle, in een warm land.
- Wat is 'Rio'? Verwijst naar Rio de Janeiro, een stad in Brazilië.
- Wat voor soort film zou het zijn? Een avonturenfilm.
- Wat voor soort verhaal denk je dat dit is? De twee papegaaien gaan maken veel mee.
Onderzoeksvragen
- Wat heeft de linker papegaai in zijn hand? Een landkaart en een verrekijker om zijn nek en een hoed op zijn hoofd.
- Hoe zou je de houding van de twee papegaaien kunnen beschrijven? Die rechter lijkt wel verliefd en de linker die kijkt veel in zijn kaart.
- Wanneer is deze film gemaakt? Op de poster staat in 2014, misschien dat 'ie in 2013 gemaakt is.
- Waar aan kun je zien dat deze film zich in een warm land af speelt? Doordat de lucht en de rivier geel en rood gekleurd zijn.
- Waardoor komt het dat we denken dat het gaat om een mannetje en een vrouwtje, en bijvoorbeeld niet over twee mannetjes? Het mannetje lijkt groter, sterker en mannelijker en het vrouwtje heeft mooiere ogen en is mooier.
- Welke aanwijzingen hebben we dat de papegaaien een avontuur gaan beleven? Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de landkaart en aan de hoed van de mannetjespapegaai. En in films gebeuren altijd avonturen.
Analysevragen
- Welke betekenis heeft de landkaart, de verrekijker en de hoed? Dat betekent dat ze in de jungle of in het oerwoud iets gaan mee maken.
- De maker van deze poster heeft de papegaaien groot in het midden op de poster gezet. Welke redenen zou de maker hebben om de papegaaien zo te fotograferen? Dan weet je dat het over hen gaat en dat zij de hoofdrol spelen.
- Hoe komt het dat we denken dat het verhaal over deze twee papegaaien gaat? Omdat zij en alleen zij in het midden op de poster staan.
Speculatieve vragen
- Hoe zou het zijn als er in plaats van twee papegaaien twee mussen zaten? Dat had een beetje gek geweest, twee mussen in Brazilië.
- Hoe zou het zijn als er meerdere papegaaien op de poster stonden? Dan zou het verhaal gaan over meerdere papegaaien, dan hadden meerdere papegaaien de hoofdrol, en niet alleen deze twee.
- Stel dat de papegaaien beide een andere (verschillende) kleur zouden hebben, zouden ze dan nog bij elkaar horen? Nee, dat denk ik niet.
- Wat als het op de poster bewolkt zou zijn, wat zou er dan veranderen? Dan zouden we niet zo snel denken dat het in een warm land zou plaatsvinden.
- En als de rivier een lavastroom zou zijn? Dat zou gevaarlijk zijn! Dan zou het vast een spannende film zijn.
- Hoe kunnen de twee papegaaien bij elkaar komen? Wat zal er in de tussentijd allemaal gebeuren? Misschien mogen we de film zien? Ik denk dat ze van alles mee gaan maken en waardoor ze telkens uit elkaar gaan, maar aan het eind van de film komen ze vast weer bij elkaar.
- Wat zou er op de kaart staan? Waar zal de reis naartoe gaan? Op de kaart staat de weg in het land. En ze gaan op zoek naar de andere blauwe papegaaien.
- Wat zou er gebeuren als de mannetjespapegaai de vrouwtjespapegaai kwijt raakt? Of als de mannetjespapegaai de kaart kwijt raakt? De vrouwtjespapegaai heeft een probleem als zij het mannetje kwijt raakt, want hij heeft alle informatie en spullen. Als de mannetjespapegaai de kaart kwijt raakt, weten ze allebei niet meer waar ze naar toe kunnen.
Vragen die leiden tot een oordeel
- Waar staat deze poster dus voor? (Vat het voorgaande samen)
- Wat hebben we geleerd? (Vat het voorgaande samen)
- Waar leidt dit verhaal naar toe, hoe zal dit eindigen? (Fantaseer met kinderen over het verloop van het verhaal)
Als 'beloning' en om nieuwsgierigheid weg te nemen zou ik er als leerkracht voor kiezen om, gedurende de week, op gepaste momenten stukjes van deze film te bekijken!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten